Scheepsmodel van het stoombeurtschip SNEEK. Op spanten gebouwd. Schaal 1:25. De voorsteven is scherp en steil. Het achterschip is geveegd. De bodem is vlak. Op de voorsteven een koperen versiering (gelijkend op de hoorn des overvloeds op de stevens van klippers), een metalen naambord 'SNEEK' en geschilderd 'KAPT. S. SIJBRANDIJ / 77 ton'. Onder het berghout zijn een aantal patrijspoorten gemaakt: aan weerszijden zeven patrijspoorten voor de voorsalon en één voor de machinekamer. In de wand van de achtersalon zijn boven het berghout aan weerszijden vijf patrijspoorten gemaakt. Op de voorsteven een rode wimpel. Daarachter een houder met scheepsbel. Op het voorboeisel is aan bakboord een davit gemaakt waarin een stokanker hangt. Aan bakboord hangt een ander anker over het boeisel. De ankerkettingen gaan via de kluisgaten naar de ankerlier op het voordek. De ankerlier is werkend gemaakt. Achter de ankerlier een metalen opbouw met schuifluik en een deur, die toegang biedt naar het vooronder. Verder op het voordek een dubbele bank, een loopplank, een kist en een houten opbouw met schuifluik en een paneeldeur, die de toegang is tot de voorsalon. De liermast bestaat uit twee delen: een mast met daarop een steng. In de top van de steng een rode wimpel met daarop in witte letters 'SNEEK'. De mast heeft een liergiek, die aan het einde is voorzien van een groot takelwiel. Vlak achter de mast de lier. Midscheeps is het ruim, dat wordt afgedekt door vijf metalen luiken. Achter het ruim de opbouw van de stoommachine. Daarop de door drie tuidraden gehouden schoorsteen, een koperen pijp (veiligheid bij overdruk) en een stoomfluit. Achter de machinekamer het luik van de kolenbunker, dat wordt omgeven door een hekwerk. Aan weerszijden van de stoommachine zijn ronde koperen luiken in het dek gemaakt. Op het dek achter de machinekamer een watervat, een trap naar het verhoogde achterdek (stuurboord) en een dubbele paneeldeur (toegang tot de achtersalon onder het achterdek). Het achterdek wordt omgeven door een reling, waartegen banken zijn gebouwd. Aan de reling hangen aan de voorkant twee witte reddinggordels met daarop in gouden letters 'SNEEK 1878'. In het midden van het achterdek staat een dubbel bank, een koperen kompas en een verticaal stuurwiel achter een soort verschansing van textiel. Achter het stuurwiel is een statie (opgeboeid verblijf). Dit verblijf is toegankelijk via een deur met schuifkap aan stuurboord. Op het dak van deze statie een lichtkap en de overdekking van het stuurhuis. Tegen de reling van het achterdek zijn de boordlichten (rood en groen) geplaatst en op de stuurkast het achterlicht. Op het achterschip staat een rood-wit-blauwe vlag. Accessoires: een stander met koperen dwarsstangen, een loopplank, een vaarboom, een pikhaak en een peilstok met verschillende kleuren.
Het stoomschip had de bijnaam Groate Suup, naar het geluid dat de stoomfluit maakte: 'Suup'. Een kleinere stoomboot is Sneek werd 'De Kleine Suup' genoemd. De bouwer heeft het stoomschip Sneek 18 jaar als machinist bevaren. Tussen 1878 en 1912 was A. van der Zee machinist. Later was Van der Zee chef technische dienst van Verschure & Co. Algemene Binnelandse stoomvaart Maatschappij. Het beurtschip, waarnaar Van der Zee het model bouwde, onderhield een geregelde dienst tussen Sneek en Amsterdam via Stavoren. De 'Sneek' lag afgemeerd in de Geeuw, voor het kantoor van Schenkius.
Rond 1825 voer de eerste stoomboot in Nederland. In 1841 werd in Friesland de eerste stoombeurtdienst ingesteld (Joure-Lemmer). De zeilende beurtschepen en trekschuiten werden hierdoor hevig beconcurreerd. De eerste stoomboten waren raderboten. De schroefstoomboten bevielen echter beter. Ook op de Friese werven werden stoomschepen gebouwd. De eerste stoomboten waren van hout. De latere werden gemaakt van ijzer. Aanvankelijk hadden de stoomschepen geen stuurhut (op een zeilschip stond de schipper ook buiten). en was het stuurrad liggend gemonteerd. Pas na 1910 werden er stuurhutten op stoomschepen gebouwd en werd het stuurrad daarin verticaal geplaatst. In het voorschip van de stoomboot was benedendeks vaak de passagiersruimte. Dikwijls volgde dan een afgesloten ruimte voor zuivelprodukten. Midscheeps was het grote laadruim (ook voor vee). De vracht werd geladen en gelost met behulp van een mast met laadboom. Achter het ruim was de machinekamer en het verblijf van de bemanning en bij de grotere schepen nog een passagiersruimte. Na 1920 werden veel stoommachines vervangen door ruwe-oliemotoren. Deze waren veel kleiner dan stoommachines en de brandstof nam minder plaats in dan de kolen voor de stoommachine. In de dertiger jaren kwam het vervoer over de weg sterk op en verdrong de vrachtauto de vrachtvaart. In 1960 waren alle varende beurtdiensten in Friesland opgeheven.