Een trekkerskeet is het verblijf voor de baggelaars, die in het voorjaar de veenspecie onder de waterspiegel vandaan trekken.
De veenbaas is eigenaar van deze demontabele keet, die dikwijls op een fundering van turf wordt gebouwd.
Voor het dragen van het pannendak wordt eerst het vierkante bintwerk (balkenconstructie) geplaatst. De zijmuren bestaan uit lange horizontale planken (potdeksel), terwijl op de voor- en achterkant de planken verticaal zijn aangebracht.
De toegang tot de keet bestaat uit twee openslaande deuren aan de voorkant; aan de achterkant zit een raamwerk met vier ruitjes.
Op de panlatten op de dakspanten liggen zwarte Friese golfpannen; onder de dakpannen zit geen riet.
Midden op de nok van het dak zit een schoorsteen voor de rookafvoer van het kacheltje (duveltje).
In de trekkerskeet zijn langs beide zijmuren drie eenvoudige slaapplaatsen (open bedsteden) gemaakt (dus in totaal zes slaapplaatsen). Iedere slaapplaats biedt ruimte aan een span (twee) baggelaars. Ze slapen op stro en onder een enkele deken of jutezak. Voor de slaapplaatsen zijn aan beide kanten houten zitbanken (met ondersteuning) gemaakt.