Betreft een metalen sloothark of hekkel met houten steel. De metalen hekkel bestaat uit zes tanden die van boven breed zijn en naar onderen toe smaller worden. De set tanden en het verbindingsijzer staan haaks op de metalen lip waarop de steel wordt bevestigd. De houten steel is aan de vork bevestigd door middel van een slotbout en een ring (Fries: bjirk) die een uitgesmede tong van de vork (de zogenaamde arend) omklemt.
De sloothark of hekkel (Fries: sleathekkel) werd gebruikt voor het hekkelen van sloten. Hekkelen vond plaats in de herfst. De in de zomer gegroeide planten aan de slootkanten werden eerst handmatig losgesneden met een kantzeis of kantsnijder. Daarna werd met de sloothekkel het kantbegroeisel samen met slootmodder opgehekkeld en in bultjes aan de slootkant neergelegd. Deze bultjes werden het volgende voorjaar, als ze waren opgedroogd, verspreid over land. Door het hekkelen van sloten verbeterde men de afvoer van water op de landbouwpercelen.
