Betreft een metalen mesthekkel of mesthaak met een lange houten steel zonder handvat. De mesthaak heeft vier gebogen tanden met een onderlinge afstand van 5 centimeter. De tanden lopen van een driehoeksvorm met een platte werkzijde over naar een platte vorm die uitloopt in een punt. Ter bevestiging van de houten steel zijn twee aan de vork gesmede lippen of tongen omgebogen in de vorm van een schacht of vouwsteelhuis, waartussen de stok wordt geklemd met behulp van twee klinknagels.
De mesthekkel of mesthaak (Fries: útklauwer) is een variant op de mestvork. De haak heeft drie of vier scherpe tanden die in een hoek van ongeveer 90° zijn gebogen. De steel is vaak van essenhout. Men gebruikte mesthaken in de landbouw vooral bij de potstalmethode en op het gemengde bedrijf bij de bemesting met stalmest. Nadat de meststof, bestaande uit plaggen, stro, strooisel en koemest, naar het land was gebracht, gebruikte men de mesthaak om de mest van de kar te trekken en in hoopjes op het land te leggen. Deze hoopjes werden later met een mestvork of riek over het land verspreid en vervolgens met ploegen in de grond gewerkt.