Betreft een houten vorentrekker met een ronde steel met aan het eind in een hoek van 60 graden een vierkant balkje met zeven houten pennen. Van deze pennen omtbreekt één. De pennen zijn rond, recht, en staan haaks op het balkje met een onderlinge afstand van circa 15 centimeter. Ze verschillen in lengte. De steel heeft aan het uiteinde een T-vormig handvat.
De vorentrekker, ook wel geulentrekker of markeur (Fries: sûkereiploech) genoemd, werd gebruikt om ondiepe voren te trekken van maximaal 1,5 centimeter breed in de pas bewerkte akker. Hierin zaaide men vervolgens de zaden van bijvoorbeeld koolzaad of cichoreizaad. Aanvankelijk zaaide men handmatig, later werd een zaaitrommel gebruikt. Om de aansluitvoren bij een meerrijige vorentrekker evenwijdig aan elkaar te laten lopen trok men één van de buitenste vorentrekkers door de laatst getrokken voor.
