Betreft een metalen draineerboor met een houten steel en een T-vormig handvat. De boor is in feite een lange smalle spade met een sterk omgebogen blad. Het boorblad loopt naar beneden taps toe en is met een dubbele lange tong en een doorgaande bout met moer verbonden aan de steel. De houten steel is betrekkelijk kort, recht en rond. Op de steel van deze draineerboor staan merktekens in de vorm van ingekerfde en getekende lijnen. Aan de hand van deze lijnen kon men inschatten op welke diepte de boor in de grond zat. Op de steel staat het cijfer 93. Op het boorblad staat een merkteken in de vorm van een figuurtje in een cirkel.
Een draineerboren of draineerspade (Fries: drainearboar) gebruikte men voor het verder op diepte brengen van de smalle drainsleuf voor de draineerbuizen. Hiervoor werd eerst met een smalle steekspade op zogenaamde tweesteeks diepte een drainsleuf gegraven. Nadat men met deze steekspade de bovenste twee steken grond had verwijderd, werd de sleuf met de draineerboor in één of twee werkgangen op diepte gebracht. Voor de eerste werkgang gebruikte men een type draineerboor met een korte steel (ongeveer 65 centimeter). Bij de tweede werkgang werd gebruik gemaakt van een type met een langere steel (ongeveer 200 centimeter). Met deze spade, de drainlepel of schuimschop, werd de bodem van de sleuf vlak gemaakt. Zo kreeg men een sleuf met een optimale vorm om de gebakken draineerbuizen met een draineerhaak in te leggen. Men hoefde niet meer grond af te graven dan noodzakelijk. Om het drainagesysteem optimaal te laten functioneren, dienden uiteraard de draineerbuizen onder afschot (20 centimeter per 100 m) te worden aangelegd.