Betreft een houten welhaak of zichthaak bestaande uit een afgeplatte houten stok met haaks daarop een recht verlopende (niet gebogen!) metalen haak. De metalen haak bevindt zich op het uiteinde van de stok en eindigt in een scherpe punt. Meestal is de haak 10 tot 15 centimeter lang en de stok ongeveer 80 centimeter. De haak is aan de voor- en achterzijde aan de taps toelopende stok bevestigd met twee aangesmede metalen en klinknagels. Het andere uiteinde van de stok bestaat uit een geprofileerde, deels ronde en verdikte handgreep. Deze dikke handgreep is de oorspronkelijke stok. De handgreep is verdeeld in een bovenste deels rond gedeelte met een duimprofiel om de welhaak in de hand te houden en aan het uiteinde een afgeplat en gebogen eind met een opening in de lengte van de handgreep.
Een welhaak en een zicht gebruikte men in combinatie voor het maaien van graan of peulvruchten. Dit gebeurde met een slaande beweging. De door een zicht (Fries: sichte) afgesneden graanhalmen of peulvruchten worden met de welhaak of zichthaak (Fries: welheak, sichteheak of heakje) tot een bos bijeengebracht. De bossen graanhalmen konden daarna tot een schoof worden gebonden. Om de zicht veilig te vervoeren kon deze in de opening van de handgreep van de welhaak worden geschoven. Dan kon de zicht veilig op de rug mee naar huis gedragen worden. De welhaak werd ook wel een pik of pikhaak genoemd.
